Gedichten, liederen, meditaties voor jong en oud van Ina van der Welle-Boersma

Ina van der Welle

Goede Vrijdag/Pasen verhalen voor kinderen

De intocht in Jeruzalem

Hé, Noach help je ook mee. Het hele huis moet schoon gemaakt worden want straks is het Pesach en
dan mag er nergens meer zuurdesem in het huis zijn.
Alle mensen zijn druk met de voorbereidingen bezig. De potten en pannen worden schoon gemaakt.
Het hele huis krijgt een opknapbeurt. Tijdens het schoon maken zingt Jedida liederen over de verlossing uit Egypte. “Mijn God, U bent mijn Redder, U leidt ons door de zee naar het beloofde land, ik draag U in mijn hart steeds mee”. Noach neuriet zachtjes mee, hij kent het lied wel. Zijn moeder heeft het al zo vaak gezongen en het hem ook geleerd. Nu leert hij het zijn zusje Matthanja. Zij is nog klein maar zal het straks ook mee zingen. Nog een paar dagen dan is het Pesach-feest het grote feest waar iedereen naar uit kijkt.
Op het tempelplein in Jeruzalem proberen de kooplieden hun waren te verkopen. Straks zullen zij het sedermaal vieren en daar is veel voor nodig. Veel lammeren staan te mekkeren, ze weten niet dat ze straks geslacht moeten worden. Noach vindt dat niet leuk, hij heeft medelijden met de lammeren maar zij moeten hen allemaal herinneren aan de uittocht uit Egypte heeft vader hem verteld. Toch vindt hij dit wel een gezellige tijd. Er wordt feest gevierd en samen met de familie gegeten. Tante Mirjam en oom Jabes komen voor de tweede sedermaal ook bij hen. Eerst zullen vader, moeder, Matthanja en hijzelf sedermaal vieren. Tijdens de tweede sedermaal zullen zij samen met oom Jabes en tante Mirjam gedenken dat ze uit Egypte bevrijd zijn. Noach heeft er zin in, er volgt nu een tijd van feesten en gedenken. Kleine Matthanja begrijpt er nog niet zo veel van maar zo was het ook bij hem.
Noach is bezig geweest om Matthanja de vragen te leren die zij moet stellen tijdens de maaltijd, maar dat viel niet mee. Misschien moet hij haar zo af en toe even helpen, hij wacht het maar af of ze het kan. Elk jaar vertelt zijn vader wat er gebeurd is in Egypte, hoe ze onderdrukt werden en hoe Jahwe hen bevrijd heeft.
Noach mag van zijn moeder nog even naar het tempelplein om karpas, maron en chazeret op te halen, kruiden die ze moeten gebruiken. Moeder zou zelf chasoret ophalen want dat vindt hij een beetje moeilijk dat kan heel verschillend zijn. Zo heeft iedereen een taak, vader slacht het lam, moeder bakt de matzes en hij doet boodschappen.
Er zijn veel mensen in Jeruzalem want veel mensen komen hun familie bezoeken om samen het Pesach-feest te vieren. Noach loopt rustig op het tempelplein als hij ineens mensen hoort roepen. Ze rennen in de richting van de grote poort. Het lijkt wel een opstootje. Daar moet hij meer van weten. Daar in de verte ziet hij iemand op een ezel rijden. Dat gebeurt wel vaker maar de mensen beginnen nu te juichen en te zwaaien met palmtakken. Sommige mensen gooien zelfs hun jas voor de ezel zodat hij er overheen loopt. Het lijkt wel een loper die ze uitleggen. Een loper leg je toch alleen voor een koning uit? Hoor ze juichen. Noach begrijpt er niets van en rent vlug naar huis. “Abba, abba”, roept hij, maar zijn vader hoort hem niet. Dan rent hij het huis binnen. “Mama”, roept hij, “kom mee er komt een belangrijke man Jeruzalem binnen”. Mama is druk aan het werk, ze schrikt op als ze Noach hoort. “Wat is er aan de hand”, zegt ze “ik kan toch niet zomaar weg gaan?” “Je moet mee komen mama, de mensen zijn aan het zingen en dansen”. “Haha, zijn ze nu al aan het feest vieren Noach?” Noach houdt aan en uiteindelijk gaat ze met hem mee. Gelukkig is Matthanja bij een vriendinnetje aan het spelen die hoeft ze niet mee nemen.
Als ze in de buurt van de menigte komen, wordt mama stil. “Weet je wie dat is Noach?” Nee, Noach weet het niet. “Dat is die profeet, die zegt dat hij de beloofde verlosser is, die Jahweh eeuwen geleden beloofd heeft”. Het sanhedrin zegt dat het een vijand van Jahweh is en dat hij liegt.“Maar”, zegt Noach “de mensen geloven zeker wel dat hij de Messias is, anders zouden ze toch niet voor hem juichen?” Mama weet het niet. Wie moet zij geloven, het is zo moeilijk. Die man is vast een profeet, hoe kon hij anders zoveel wonderen doen? Dat zou Jahweh toch nooit toestaan en zeker niet als hij vertelt over Jahweh. Abba heeft gezegd dat hij de beloofde is en dat gelooft hij vast.
“Kom Noach, wij gaan naar huis”. Mama is stil en als ze thuis komen gaat ze weer snel aan het werk. Ze wil er niet meer aan denken want het maakt haar onrustig. Ze heeft gehoord dat het sanhedrin steeds een gelegenheid zoekt om hem te veroordelen. Gelukkig zijn er heel veel mensen die hem toejuichen en dan durven ze niets te doen.
————————
Op weg naar Pesach (Pasen)

Noach rekt zich uit. Hij is nog een beetje moe van gisteren. Buiten hoort hij een haan kraaien dat betekent dat hij op moet staan. Als het licht wordt kraait de haan hem wakker.
Noach zou nog het liefst even blijven liggen want hij heeft het de afgelopen dagen zo druk gehad. Eerst heeft hij zijn moeder geholpen met het schoonmaken van het huis en daarna nog boodschappen voor haar gedaan. Noach ligt nog na te denken over de afgelopen dagen. Wat een feest leek het in Jeruzalem. Al die mensen die maar juichten en riepen Hosanna hij die komt in de naam van Jahweh. Zou die man op het ezeltje echt de profeet zijn die Jahweh beloofd heeft? Gisteren heeft hij abba nog gevraagd en die zei dat hij denkt dat Jesoea de grote profeet is. Hij heeft zoveel wonderen gedaan en sprak altijd over liefde. Je moest Jahweh lief hebben. Maar hij sprak ook over veel dingen die abba niet begreep.
Noach kleed zich vlug aan en gaat naar buiten om de dieren te verzorgen. Zij wonen dan wel in Jeruzalem maar gelukkig niet midden in de stad. Ze wonen aan de rand van de stad. Zijn abba heeft een mooie tuin met een hele grote vijgenboom waar altijd veel vijgen aan zitten, verder heeft abba olijfbomen en daar mogen de kippen vrij rond lopen. Als Noach met zijn bak met voer aankomt, komen de kippen hem al tegemoet. Natuurlijk is de haan, haantje de voorste. Als je niet oplet, haalt hij het zo uit de bak. Soms gaat hij op Noach zijn schouder zitten maar als Noach dan het zaad voor zich uit strooit is hij weg.
Het is nog een beetje fris, maar de zon komt steeds hoger te staan. Het voorjaar is zo heerlijk dan kun je weer buiten zijn. Ook abba is dan vaak buiten aan het werk.
Als Noach in huis komt zitten abba, mama en Matthanja al aan tafel. Noach schuift snel aan en ze eten stilletje hun pap. Vanmorgen eten ze gerstepap omdat alle zuurdesem de vorige dag weggegooid is. Ze mogen immers nu niets meer in huis hebben, dus kan mama ook geen brood bakken. Vanavond is het sedermaal. Mama moet graan malen voor de matzes, en extra voor de komende dagen.
Noach gaat nog even naar het tempelplein daar wordt alle rommel opgeruimd. De kramen staan er al een paar dagen niet meer. Het was er verschrikkelijk druk toen Noach daar de kruiden haalde, maar de volgende dag had die profeet alle kooplieden weggejaagd omdat ze niet eerlijk hun spullen verkochten maar alleen maar heel veel geld wilden verdienen aan de sedermaal. Abba had het van de buurman gehoord en de buurman was vreselijk boos geweest want hij verkocht ook lammetje op het tempelplein.
Hier en daar liggen nog wat spullen die niet verkocht zijn, misschien kan Noach nog iets mee nemen naar huis. Voor het avond is moet alles netjes en schoon zijn. Zal hij ze helpen, dan krijgt hij er misschien wel wat voor.
Mama is druk bezig de laatste matzes te bakken als hij thuis komt. “Noach wil jij mij helpen de tafel klaar te maken voor vanavond?” “Je weet wel wat er allemaal op tafel moet hè?” Ja, dat weet Noach wel. Kleine Matthanja zit in de hoek van de kamer op haar manier sedermaal te vieren met haar poppen. Noach moet lachen, ze probeert haar poppen de vragen te leren die zij vanavond moet stellen als ze aan tafel zitten.
Het wordt een gezellige maaltijd, heel anders dan de andere avonden. De kaarsen staan op tafel te branden. Het heeft iets spannends vind Noach als de kaarsen branden.
Na de maaltijd gaat abba met Noach nog even naar buiten. Mannen onder elkaar denkt Noach. Hij kijkt zijn vader aan en vraagt ineens: “Abba, zou de profeet ook sedermaal hebben gevierd?” “Ja, natuurlijk zegt abba, anders zou hij zeker geen profeet zijn want Jahweh heeft toch gezegd dat wij dat elk jaar moeten vieren en hij zegt zelf dat we Jahweh moeten gehoorzamen. Noach denkt ja abba heeft gelijk, hij zou die profeet wel eens van dicht bij willen zien en misschien zou hij wel iets tegen hem zeggen.
Het begint al donker te worden en dat betekent dat Noach naar bed moet want morgen moet hij weer vroeg opstaan. Als ze binnen komen zit mama te lezen en Matthanja is al naar bed.
Voor Noach gaat slapen zegt hij het sjema* gebed op, het duurt niet lang of het is stil in huis iedereen is in diepe rust.

* het sjema gebed is het gebed wat ’s morgens en ’s avonds gebeden wordt

Jezus (Jesoea) wordt gedood

Ze hebben een mooi sedermaaltijd gehad en zoals elk jaar is alles verlopen zoals Jahweh het gezegd heeft. De kaarsen zijn inmiddels gedoofd en Jadon en Jedida zijn ook naar bed gegaan.
Jadon kan niet slapen. Hij heeft van Noach gehoord hoe de mensen juichten en zongen toen de profeet Jeruzalem binnen kwam, dat is inmiddels al weer een paar dagen geleden.
Vanmorgen moest hij nog in de stad zijn en toen zag hij groepjes mensen die met elkaar stonden te praten. Ook zag hij veel priesters en mensen van het sanhedrin in de stad. Nu gebeurt dat wel vaker maar meestal praten ze niet met het gewone volk. Nu stonden ze heftig te praten met de mensen. Het geeft Jadon een vreemd gevoel in zijn maag. Jedida merkt dat Jadon ligt te woelen. “Wat is er”, zegt ze. “Nee, niets laat maar, ga maar lekker slapen, morgen heb je het weer druk en de komende week zal dat ook zo blijven”.
Jadon wacht tot Jedida rustig ligt te slapen, dan stapt hij voorzichtig uit bed en gaat naar buiten.
Het is fris vannacht. De sterren staan te stralen aan de hemel. Jadon moet aan de geschiedenis van
Abraham denken. Een volk zoveel als de sterren aan de hemel. Ja, hun volk is inmiddels groot geworden. In de verte hoort hij een ezel balken. Die is zeker nog onrustig vanwege de drukte in de stad. Jadon draait zich om en wil weer naar binnen gaan als hij in de verte lawaai hoort. Vreemd zo midden in de nacht. Waar zou dat lawaai vandaan komen? Het lijkt uit de richting van het park te komen. Noach noemde Gethsemane altijd het park. Het ligt net buiten de stad in het dal. Jadon kan als hij goed kijkt de bomen zien. Het is donker maar hij ziet toch de schaduwen. Hé gek, de schaduwen bewegen, vreemd bomen kunnen toch niet bewegen? Hij kijkt nog eens goed en ziet dan ook lichtjes. Wat is dat? Komt daar het geluid vandaan? Wat zijn ze daar aan het doen? Het gebeurt wel eens dat er dieren vanaf de berg Gethsemane binnen komen en dan worden die ’s nachts verjaagd met lichten. Maar zoveel lichten heeft Jadon daar nog nooit gezien. Jadon loopt een eindje richting het dal. Nu hoort hij mensen roepen, daar is hij, daar is hij. Jadon begrijpt er niets van maar draait zich om en gaat naar huis. Als het ruzie is wil hij er niets mee te maken hebben. Zeker weer een groep mensen die zo nodig één of ander vreemdeling wil verjagen en dat terwijl Jahweh gezegd heeft dat we de vreemdeling een thuis moeten geven.
Hij sluipt voorzichtig het huis weer in en kruipt stilletjes in bed. Morgen zien we wel weer denkt hij.

De volgende morgen wil Jadon naar zijn dieren gaan als hij de buurman tegen komt. “Hé, Jadon”, zegt hij, “Heb je het al gehoord, jouw mooie profeet is gevangen genomen”. Jadon schrikt en het wordt hem even zwart voor zijn ogen. “Hoe bedoel je?” vraagt Jadon, “die profeet die ze laatst Jeruzalem juichend binnen haalden?” “Ha, ha ha, ja die zogenaamde profeet, weet je wel wat hij allemaal gedaan heeft?” “Hij heeft alle mensen op het tempelplein weg gejaagd, mij ook. Ik mocht er geen dieren verkopen want ik zou er veel te veel geld voor vragen. Moet je nagaan wat voor man het is, hij heeft er echt geen verstand van”. “Het is goed dat hij nu gevangen genomen is, hij zal wel straf krijgen. Ik ga straks even naar het paleis van Herodes want ik heb gehoord dat hij daar heen gebracht is.”
Jadon draait zich om en loopt terug naar huis. Noach en Jedida zien hem komen en vragen verbaasd: “Ben je nu al weer terug?” “Ja,” zegt Jadon en vertelt wat hij gehoord heeft.
Die middag horen ze het geschreeuw in Jeruzalem: “Kruisig hem, kruisig hem”. Noach komt buiten adem thuis, abba, Barabbas u weet wel die veroordeeld is stond samen met de profeet voor de mensen en toen vroeg Pilatus: “wie zal ik vrij laten?” Natuurlijk riep ik heel hard “de profeet” en nog meer mensen achter mij riepen dat ook. Ik kreeg een klap in mijn gezicht en ze zeiden dat ik “Barabbas” moest zeggen. Hoe kunnen de mensen die eerst hem toejuichten nu zeggen kruisig hem?” Noach begrijpt het niet. “Misschien omdat veel mensen op het tempelplein meegemaakt hebben wat buurman vertelde”, zegt Jadon. “Of zouden zijn tegenstanders de mensen opgehitst hebben”, vraagt Noach, “want waarom kreeg ik anders een klap in mijn gezicht?”
Later hoort Jadon dat de profeet inderdaad gekruisigd is. Hij vertelt het aan Jedida en Noach. Noach ziet tranen in de ogen van abba. “Abba, hoe kan dat, hij hielp toch heel veel mensen en hij sprak steeds over lief hebben, hoe kunnen ze hem dan kruisigen?” vraagt Noach. Jadon weet hem deze keer geen antwoord te geven.
——————————————————-
Abba ontmoet Johannes

De sabbat is zoals altijd volgens de wetten van Jahwe in rust gevierd. Het eten was door Jedida al klaargemaakt en ook de dieren hadden genoeg voedsel. Noach heeft zijn zusje de Thora voorgelezen, al begrijpt zij er nog niets van. Maar abba zegt, je moet er zo vroeg mogelijk mee beginnen.
Abba zit stil in een hoekje en zo te zien denkt hij aan wat er gebeurd is want als Noach hem iets vraagt antwoordt hij niet. Mama zegt: “laat maar Noach, abba heeft verdriet omdat ze Jesoea gekruisigd hebben. Hij heeft gehoord dat zijn vrienden hem gisteravond begraven hebben in het graf dat Josef voor zichzelf gemaakt had. Josef schijnt ook een volgeling van Jesoea geweest te zijn evenals Nicodemus. Die was het helemaal niet eens met het sanhedrin maar hij durfde dat niet te zeggen. De mensen zeggen dat hij soms naar de profeet ging om naar hem te luisteren maar altijd in het geheim. Als de sabbat voorbij is volgt nog een week lang feest.
Vanmorgen zitten ze samen aan de maaltijd als abba zegt: “Ik ga straks nog even weg”. Niemand durft te vragen waarheen maar Jedida denkt dat hij wil kijken waar ze Jesoea begraven hebben.
Er wordt deze week niet veel gewerkt vanwege het Pesachfeest, maar ze mogen wel meer wandelen dan op sabbat. Noach gaat zoals elke morgen de dieren eten geven.
De zon begint al warm te worden als Jadon thuis komt. Jedida kijkt hem onderzoekend aan. “Waar ben je geweest”, vraagt ze. “Ik ben naar het nieuwe graf van Josef van de hoge raad, je weet wel die rijke man, die uit Arimathea komt, geweest. Hij heeft een graf voor zichzelf in de rotsen gemaakt, bijna iedereen weet waar dat is. “Ik ben er geweest, maar er lag niemand in dat graf, toen ik in Jeruzalem er naar vroeg zeiden de mensen dat zijn volgelingen hem er weggehaald hadden, vind je dat niet vreemd?”. Later kwam ik een paar volgelingen van hem tegen en vroeg ze wat er aan de hand was. De volgelingen vertelden een heel ander verhaal. Ze vertelden dat ze hem nooit konden stelen omdat er soldaten bij het graf stonden. Jesoea had namelijk gezegd dat hij na drie dagen weer uit het graf zou komen dat Jahweh hem er uit zou halen. “Natuurlijk is dat wel een beetje vreemd maar het zou wel kunnen want hij heeft ook zelf mensen uit de dood terug gebracht, denk maar aan Lazarus, waar toen een heel gedoe over geweest is”.
“Volgens zijn volgelingen, ging Maria uit Magdala, je weet wel waar die boze geesten in woonden en die Jesoea er uit gedreven heeft, naar het graf en heeft met haar eigen ogen hem gezien en zelfs gesproken. Zou ze dat allemaal liegen om de mensen te laten geloven dat hij een profeet was?” “Dat geloof ik nu weer niet”.
Die dag krijgt Jadon geen gelegenheid meer om Maria te zoeken maar het blijft wel steeds in zijn hoofd dat hij er toch meer van wil weten.
Het Pesachfeest loopt naar het einde, morgen is de laatste dag dan moeten ze weer samen komen.
In de synagoge is het druk, drukker dan anders. De mensen verwachten dat tijdens de samenkomst nog wel gesproken gaat worden over de afgelopen dagen en dat tegen de mensen gezegd zal worden dat er veel dingen verteld worden die niet waar zijn, zoals het vluchten van de soldaten bij het graf van die afvallige die gekruisigd is.
Er wordt niet veel over gesproken, de rabbijn zegt alleen maar dat de mensen niet in leugens moeten geloven. Ja, denkt Jadon, dat klopt, maar wie liegt er nu?
Als het feest voorbij is en Jadon naar zijn olijfbomen gaat om te kijken of hij ze nog moet snoeien, komt hij één van de volgelingen van Jesoea tegen. Hij heeft hem wel vaker gezien, hij heet Johannes ze noemen hem altijd de vriendelijke. Hij is arts en wil de mensen altijd helpen. Jadon gaat naar Johannes en vraagt hem wat er waar is van het verdwijnen van het lichaam van Jesoea.
Jadon is lang in gesprek met Johannes en Johannes vraagt hem of hij Maria van Magdala misschien wil ontmoeten want die heeft Jesoea met eigen ogen gezien en ook gesproken.
“Nee”, zegt Jadon, “ik geloof je wel en misschien kom ik zelf Jesoea ook nog wel tegen”.
Johannes nodigt Jadon uit om een keer bij hen te komen als ze samen komen want dan kan hij de andere volgelingen ook spreken.
Jadon belooft dat te doen en neemt afscheid van hem. Als hij thuis komt vraagt Jedida of hij het druk gehad heeft.
Die avond als ze bij het vuur zitten vertelt Jadon het hele verhaal aan Jedida, die er stil van wordt. Zou het dan toch allemaal waar zijn?